De periode voor de oorlog
Organisatie
Nederland kende voor de Duitse bezetting 5 verschillende “soorten”politie, die onder 3 verschillende ministers en ministeries vielen.
·De marechaussee Defensie en Justitie
·De gemeentepolitie Binnenlandse zaken/Burgemeester
·De rijksveldwacht Justitie
·De politietroepen Defensie
·De gemeente veldwacht Burgemeester

Van deze 5 “soorten” politie was de gemeentepolitie voor de Duitse bezetting veruit de sterkste, ca 11.000 man. Daarnaast ruim 1.200 marechaussees, een kleine 1.400 Rijksveldwachters en ca 1.600 man politietroepen. De toezicht op deze politieformaties, behalve die van de Politietroepen (zij hadden een militaire taak), hadden 5 Procureurs-generaal bij de gerechtshoven en zij waren tevens “fungerend Directeur van politie”. Aan de 5 directeuren waren Rijksrechercheurs toegevoegd. De commissarissen van de koningin hadden een soort gelijke toezichthoudende taak voor zover het de openbare orde betrof.

In de grote steden/gemeente opereerde de gemeentepolitie. De burgemeester benoemde de (hoofd)inspecteurs en de overigen politie ambtenaren. In de kleinere gemeenten werd de gemeente veldwachter benoemd door de commissaris der koningin. In de kleinste gemeente en het platteland opereerde de korps rijksveldwacht. Het korps marechaussee opereerde langs de grenzen.

De rangen en standen bij de politie waren in deze tijd nog niet landelijke geregeld. De directe chef van een politieman maakte de rang uit en tevens het loon wat betaald werd een de politieagenten. Hierdoor was er dus een groot verschil in rangen en standen en van het loon dat de politieagenten verdienden. Er zijn een aantal uniformen uit deze tijd bewaard gebleven maar de rangonderscheidingstekens, die op de uniformen gedragen werden, zijn niet bekend. Een hoofdagent is in de jaren ’20 en ’30 hoger in rang dan een brigadier.

Welke uitrusting had een agent en wat waren de vervoermiddelen bij de politie?
Er is weinig bekend over de uitrusting en bewapening van de Nederlandse politie vanaf 1900. Dit komt omdat de politie landelijk gezien slecht georganiseerd was en er verschillende bewapening en uitrusting verstrekt werd door bijvoorbeeld gemeente- en provinciebestuur. Van de uitrusting van de politie vanaf 1900 is alleen bekend dat de politieagent op straat een sabel, een signaalfluitje en een knevelketting bij zich had.

Vanaf 1938 is het volgende bekend van de bewapening en uitrusting van de agenten, bij het in dienst treden werd door de gemeente Leiden verstrekt:
·Een karabijn
·Een revolver met tas
·Sabel met koppel en drager
·Gummistok
·Boeiketting
·Assistentie- of signaalfluit
·Legitimatiekaart
·Verzameling Gemeentelijke Verordeningen

Tevens wordt er tijdens de nachtdienst een zaklantaarn verstrekt, evenals een dreg. De dreg zit in een foedraal voorzien van nummer en wordt gebruikt om (dronken) drenkelingen uit het grachtenwater te halen. Als er ijs op het water ligt kan iedereen, ook de wielrijders bij de politie, worden opgedragen een dreg bij zich te dragen.

De karabijn wordt alleen uitgegeven in bijzondere omstandigheden, terwijl de revolver behoort bij de dagelijkse uitrusting. De revolver wordt door het uniformpersoneel gedragen aan de rechterzijde in een lederen tas onder de jas en is bevestigd aan de sabelkoppel. De gummistok wordt gedragen in een daarvoor bestemde zak van de uniformbroek. In de instructie over gebruik van de wapens wordt aangegeven, dat gebruik van de gummistok voorkeur geniet boven dat van de sabel. Het dragen van de assistentiefluit is tijdens de nachtdienst verplicht. De politiefluiten waren aan twee zijden te gebruiken. De fluitzijde om het publiek te attenderen of aanwijzingen te geven en de signaalzijde (zwaardere toon) om assistentie te verzoeken. Andere verbindingsmiddelen waren er niet.

Voor 1913 werd al het surveillancewerk te voet gedaan door de politie. Na 1913 kan als belangrijkste vervoermiddel de fiets aangemerkt worden. In dit jaar werd de rijwielbrigade in het leven geroepen. Er werden 6 fietsen door de dienst aangeschaft en ter beschikking gesteld van aangewezen agenten. De fietsen werden gedeeld door twee agenten, die zelf voor het onderhoud moesten zorgen. Ze moesten de fiets na gebruik vet vrij en schoon maken.

In 1924 kwam de eerste rijwielbrancard, dit was een bakfiets met overkapping. In die bak vervoerde de politie lijken en mensen waar ze zeker van wisten dat die besmettelijke ziektes hadden. De Leidse politie was rond 1913 de eerste met een rijwielbrigade. In 1927 kwamen de eerste motorvoertuigen bij de politie. Het waren motoren met zijspan. Later dat jaar kwamen de eerste personenauto’s als surveillance auto, deze waren van het type T-Ford. In 1932 volgden transport wagens, deze werden gebruikt voor het transporteren van arrestanten naar de gevangenis.

Wat waren de werkzaamheden en wat was het aanzien van de politie?
De werkzaamheden van de politie waren nogal gevarieerd. De politie had eveneens tot taak branden te bestrijden. Er waren ook vrijwillige brandwachten maar van de politie werd direct handelen verwacht bij een brand. Aanvankelijk werd de brandbestrijding op primitieve wijze uitgevoerd met emmers waarmee men grachtwater putte. Begin 1900 werd het materieel gemoderniseerd en waren er 8 brandspuiten aanwezig.

Het eigenlijke werk van de politieagent bestond voornamelijk uit voetsurveillance. De agent moest zoveel mogelijk op straat zijn om de orde te kunnen handhaven. Er waren nog geen verbindingsmiddelen en maar weinig mensen hadden een telefoon. Hierdoor kon de agent op straat dus niet bereikt worden en kon de politie niet gebeld worden bij orde verstoringen. Door veel posten uit te zetten wisten de agenten op straat waar een collega zich bevond en kon een agent in nood op zijn signaalfluitje blazen om een collega te waarschuwen. Posten zijn vaste straten of een gebied waar een politieagent op bepaalde tijden aanwezig moest zijn. De politieagent werd gecontroleerd door een meerdere in rang of hij wel op tijd op zijn post aanwezig was.

De politie ondervond in de begin jaren 1900 veel agressiviteit van dronken personen op straat die het vaak met de politie aan de stok kregen. Veel invloed en overwicht had de politie in die tijd niet . Bij vechtpartijen tussen de bevolking en de politie werd vaak de sabel van de agent afgenomen en werd de agent hiermee verwond. Ook door ander geweld tegen agenten op straat en de toenemende agressie door groepen personen werd er vaak een agent verwond of zelfs vermoord op straat.

Tijdens de 1e Wereldoorlog van 1914 tot 1918 werden politieagenten in dienst van het leger geroepen. Hierdoor moest de politie met minder mensen meer werk verrichten.

Rond 1927 wordt de politie mobieler. Er worden dienstfietsen aangeschaft en er wordt een fietsbrigade opgericht. Hierdoor kan de politie zich sneller verplaatsen en meer posten voor de surveillance oprichten.

Er worden naast de surveillancedienst ook andere afdelingen opgericht zoals:
·Recherche = voor opsporen van strafbare feiten en kinderzaken (Kinderpolitie)
·Bijzonder wetten = voor controle op wapens, stroperij, vergunningen, enzovoort
·Motorbrigade = voor verkeershandhaving het verkeer nam erg toe in deze tijd

De jaren ’30 breken aan en die staan in het teken van de economische crisis. Er heerst een grote werkeloosheid en de bevolking komt tegen het gezag in opstand. Er zijn erg veel problemen met dronkaards en schooiers.

Vanaf 1935 heeft de politie ook toezicht op de weekmarkten. Op maandag is er de veemarkt, op dinsdag, donderdag en zaterdag is er fruitmarkt en ook op zaterdag is er de kaasmarkt. De taak van de politie is toezien dat er geen illegale standplaatsen in genomen worden door bijvoorbeeld handelaren zonder vergunning, ijscowagens, fruitkarren enzovoort.

Naast de werkzaamheden bij de bijzondere afdelingen en de surveillance door de politie, worden er ook vaste posten aangesteld voor toezicht zoals bij de Lakenhal als er getrouwd wordt; een post huwelijken bij het stadhuis; een post Brokkenhuis, om toe te zien dat de werklozen die een briefje in moeten leveren netjes in de rij blijven staan.